Vrijdag 11 juli
De naam van Wayne Shorter (1933 – 2023) viel met enige regelmaat op de eerste festivaldag. Allereerst in de Amazon waar zijn vroegere medemusici bekend en onbekend werk van hem uitvoerden met het Rotterdams Philharmonisch Orkest. Dat de saxofonist en bandleider in zijn lange loopbaan veel muziek schreef voor kleine bezettingen was bekend. Zijn naam is verbonden aan tientallen stukken die inmiddels ‘standards’ mogen worden genoemd zoals ‘JuJu’, ‘Speak No Evil’, ‘Infant Eyes’ en ‘Adam’s Apple’. Het programma ‘Symphonic Music of Wayne Shorter’ richtte zich op niet eerder gespeeld werk voor groot orkest plus enkele voor orkest gearrangeerde oudere stukken.

Ook als Shorter voor kleine bezettingen componeerde, had hij van te voren precies in zijn hoofd wat hij wilde. Nauwgezet werkte hij met een potlood zijn partituren uit. We mogen er dus vanuit gaan dat de symfonische muziek die het Rotterdams Philharmonisch Orkest speelde, klonk zoals de componist bedoelde. ‘Bad Forbidden Planet’, ‘Flagships’ en ‘Orbits’ werden vlekkeloos neergezet door het orkest. Dat dirigent en arrangeur Clark Rundell jarenlang met Shorter samenwerkte zal daarbij allicht hebben geholpen. Het is echter de vraag of deze composities als orkestwerk de tand des tijds zullen doorstaan. Shorter maakte gebruik van het klankidioom dat klassieke Amerikaanse componisten zoals Leonard Bernstein, George Gershwin en Florence Price ook gebruikten. Hoe weelderig harp en strijkers het geheel ook maken, verrassingen of leidende gedachtes ontbreken. Ironisch genoeg boeide de muziek nog het meest op de momenten dat het orkest de ruimte gaf aan solisten Tineke Postma (sopraansax), Dayna Stephens (tenorsax), Danilo Pérez (piano) en de ritmegiganten John Patitucci (bass) en Terri Lyne Carrington (drums).

In dezelfde Amazon, waar het na een ijzig begin (de airco’s loeiden heftig) inmiddels opgewarmd was, maakte veteraan Herbie Hancock (1940) zijn opwachting. Het zal zijn naamsbekendheid zijn, plus het idee dat elk concert mogelijk het laatste is, dat een uur voor aanvang veel zitplaatsen al bezet waren. Ook daarna bleven bezoekers zo massaal binnenstromen dat de gangpaden zowel aan de zijkanten als in het midden griezelig vol kwamen te staan. Toen Hancock en zijn mannen binnenkwamen, moesten de gelukkigen die een zitplaats hadden bemachtigd hun toevlucht nemen tot videoschermen om Hancock, modieus gekleed in vele tinten rood, te kunnen zien. De meester, die zichtbaar genoot, deed een greep uit zijn rijke repertoire en gaf een nieuwe draai aan zijn oude werk. De band speelde uiterst strak en de leider wisselde als vanouds zijn akoestische vleugel af met keyboardgeluiden die ooit als futuristisch werden bestempeld. Terence Blanchard had zoveel echo op zijn trompet dat hij af en toe klonk als een herrezen Miles Davis.

Het hoogtepunt was een bewerking van Wayne Shorters ‘Footprints’ dat klein begon, maar uitgroeide tot een bewonderenswaardig muzikaal bouwwerk. Dat Hancock er na bijna zeven decennia optreden nog altijd lol in heeft, bewees hij toen hij zijn draagbare toetsenbord had omgehangen. Hij zette de funk-klassieker ‘Rockit’ in en danste over het podium alsof hij de wereld nog moest veroveren.

Een halve eeuw jonger dan Hancock is de winnaar van de naar de oprichter van het festival Paul Acket genoemde prijs Sun-Mi Hong. Het kwintet van de in Zuid-Korea geboren Amsterdamse drummer speelde zelfverzekerd en met lef. Tenorsaxofonist Nicolò Ricci en trompettist Alistair Payne vulden elkaar prachtig aan, zowel in verstilde ballads met een door Alessandro Fongaro gestreken contrabas als in stevige stukken waarin pianist Chaerin Im en de bandleider het onderste uit de kan haalden. Helaas kwam de kwaliteit van hun werk onvoldoende tot zijn recht in de Madeira, die ooit bedoeld was voor rustige concerten en een geconcentreerd publiek. Hetzelfde overkwam saxofonist Melissa Aldana, die met haar kwartet een indrukwekkend en gevarieerd optreden neerzette. Het publiek wandelde de Madeira vrolijk kwebbelend in en uit en de beleefdheid om te wachten met vertrekken tot een nummer afgelopen was, ontbrak. Hinderlijk waren de lange rijen zonder middenpad waardoor mensen voortdurend voor- of achter anderen langs schoven. Dat pal naast de Madeira de Birdland VIP-lounge was gevestigd, werkte evenmin mee.

Inmiddels werden er pogingen tot crowd-control gedaan. Rond half tien stond een lange rij wachtenden voor de gesloten deuren van de Maas. Ezra Collective is zo populair dat ook deze reusachtige zaal niet meer toereikend was. Via het geitenpaadje op de eerste verdieping lukte het gelukkig nog om binnen te komen. De vijf mannen uit Londen zorgden voor heerlijke momenten van ongecompliceerde vreugde. Het collectief kreeg de bezoekers van de Maas-hal inclusief die op de balkons tot aan de nok van het complex massaal aan het dansen. Met hun bescheiden instrumentarium (slagwerk, bas, keyboard en blazers) legden ze aanstekelijke ritmes neer die bij nader inzien net iets geraffineerder in elkaar zaten dan je op het eerste gehoor zou denken.

Avishai Cohen had bijna de brui gegeven aan het maken van muziek, vertelde hij aan zijn publiek in de Hudson. De gebeurtenissen van 7 oktober 2023 en de daarop volgende oorlog in Gaza had hem zo aangegrepen dat hij een tijdlang geen nieuwe composities meer kon maken. Het album Ashes to Gold, waarvan zijn kwartet muziek speelde, was zijn manier om die verschrikkingen te verwerken. Cohen zette een prachtige set neer, waarin hij zijn trompet afwisselde met een dwarsfluit die zijn muziek een breekbaar en intiem karakter gaf.
Het kwartet van Branford Marsalis schoot als een speer uit de startblokken. Er haperde iets aan het geluid waardoor het volume lager was dan gebruikelijk in de Hudson. De ervaren muzikanten trokken zich daar niets van aan, ze zouden de zaal nog kunnen platspelen als de stroom helemaal uitviel. Het door Keith Jarrett geschreven ‘Long As You Know You’re Living Yours’ gaven ze een meeslepende funky beat mee. De climax waar Marsalis geduldig naar toewerkte, werd nog overtroffen door een krachtige, diep in de blues gedrenkte pianosolo van Joey Calderazzo die daarop volgde. Hoewel bekend met het fenomeen festival durfde het Branford Marsalis kwartet twee verstilde ballads aan en dwong daarmee stilte in de zaal af. Als laatste act op de eerste dag, kwamen de vier musici terug voor een toegift in de vorm van onvervalste New Orleans swing.
Zaterdag 12 juli
De zaterdag startte subtiel met de fijnzinnige combinatie van twee gelijkwaardige instrumenten: contrabas en vleugel. Dat Tony Overwater en Atzko Kohashi de muziek van John Coltrane als inspiratiebron noemen, kan wellicht tot verwarring leiden. Hun eerste gezamenlijke album Crescent was een eerbetoon aan het bluesgevoel dat Coltrane legde in het spelen van ballads. Ook op daaropvolgende albums, A Drum Thing en Porgy zochten Overwater en Kohashi naar de ziel van de muziek. In de Yeniseizaal, waar het plafond zo laag is dat Overwaters instrument maar net overeind kon staan, speelde het duo impressionistische muziek, waarin het hart van de blues voortdurend klopte. ‘Ik heb op North Sea Jazz nog nooit in zo’n stille zaal gespeeld,’ complimenteerde Overwater het aandachtig luisterend publiek. De sensitieve uitvoering van ‘Lonnie’s Lament’ kwam dan ook volledig tot zijn recht.

Een kwartier later betraden twee Nederlandse jazzpioniers het podium. Hans Dulfer en Han Bennink gingen tijdens hun lange carrières ieder hun eigen weg: Dulfer omarmde het elektronische experiment en werd ongekend populair in Japan met het stevige ‘Big Boy’-album. Bennink voelde zich meer thuis in de avant-gardistische impro-scene. Hun gedeelde passie voor de muziek van Sonny Rollins bleef al die jaren staan als een huis. Dulfer beschreef het recentelijk teruggevonden optreden van Rollins in Arnhem in 1967 waarbij Bennink het slagwerk beroerde als ‘een muzikale eruptie die nooit eerder was vertoond en waarschijnlijk ook nooit meer zal plaatsvinden.’ Het verbaasde dan ook niemand dat de invloed van Rollins het optreden van de twee veteranen domineerde. Dulfer en Bennink kwamen elkaar tegemoet in een zeer onderhoudend optreden. Bennink legde aanstekelijke Calypso-grooves neer waarop Dulfer volledig los kon gaan. Dulfer hield het spannend door hier en daar Ornette Coleman-achtige passages in te lassen. Even dreigde Bennink voortijdig op te stappen vanwege ‘een gebroken rib’. Toen Dulfer in zijn eentje een nieuw stuk inzette, beukte Bennink met zijn wandelstok op de bekkens en besloot vervolgens toch maar weer te gaan zitten. Dulfer en Bennink lieten zien dat muzikant zijn geen beroep is, maar een levenshouding.

Ook het kwintet van Loek van den Berg trad op in de Yenisei. In korte tijd maakte deze saxofonist naam met zijn twee uitstekend ontvangen albums ‘Wayfarer’ en ‘Seafarer’. Dat jonge muzikanten met zoveel passie de jazztraditie omarmen en continueren is hoopvol. De gelaagde muziek van dit kwintet heeft naast een dromerige kwaliteit genoeg power om te blijven boeien. De musici bouwden de sterke composities van hun bandleider rustig op en slaagden erin om het publiek mee te voeren. De groep opereerde als collectief: solo’s waren niet bedoeld om te imponeren of om de ander af te troeven, maar om elkaar verder te helpen. Hoewel de schoonheid van de harmonie overheerste, bewezen de soms schurende klanken dat de muziek geworteld is in de werkelijkheid die nu eenmaal niet altijd rooskleurig is.
Kika Sprangers die in november vorig jaar de compositieopdracht ontving, trok zich hiervoor terug in ‘het componistenhuis’ in Bergen, de vroegere woning van Simeon ten Holt. De menselijke stem speelt in het werk van Sprangers een belangrijke rol en om zichzelf uit te dagen koos ze voor het combineren van het Nederlands Kamerkoor met een hedendaags jazzensemble. Vorige week dinsdag hoorde ze voor het eerst het resultaat van wat ze had bedacht. Donderdag 10 juli ging ‘The Way Wild Rivers Flow’ in première in het Rotterdamse LantarenVenster, zaterdag 12 juli voerden Sprangers, de door haar gekozen jazzmusici en het koor het werk uit in de Madeira. Gelukkig bleef bijna iedereen in de zaal zitten en was het mogelijk om de muziek ten volle te ondergaan. Vanaf het moment dat het koor, soms woordloos, soms met teksten, begon te zingen, wist je dat hier iets bijzonders plaatsvond. De meerstemmige liederen hadden een sacraal karakter dat in stand bleef, zelfs in verhevigde vorm, als ze werden doorsneden door de scherpe gitaarklanken van Reinier Baas, de stuwende bas van Tijs Klaassen, de stevige drums van Jonas Burgwinkel, de afwijkende trompetpartijen van Alistar Payne en de daar tussendoor bewegende saxofoonlijnen van de dirigerende componist. Nina Simone werd bezongen, een meisje in een rode jurk, eenzaam dansend op een perron, kreeg haar eigen muzikale eerbetoon. De meeste indruk maakte het lied ‘Outcry’. Sprangers’ reactie op de huidige toestand in de wereld kreeg van het zichtbaar ontroerde publiek een warm applaus.

North Sea Jazz is een festival van uitersten. Op het Maaspodium werd zangeres Celeste na enkele jaren van afwezigheid verwelkomt. Celeste maakte in 2021 veel indruk met het album Not Your Muse. Daarna verdween ze enige tijd van het toneel om zich recentelijk te melden als slachtoffer van een VIP uit de muziekindustrie. Nu ze weer in de spotlights stond, durfde ze haar kwetsbaarheid te tonen. Dat gold des te meer toen ze begon te zingen en haar beschermschild liet vallen. Haar stem, die het geluid van die van Amy Winehouse combineerde met de kracht van die van Adele, getuigde in alle rauwheid van een gekweld bestaan.

Zondag 13 juli
Op de laatste festivaldag knalde om kwart over drie de opwekkende soulmuziek van Thee Sacred Souls door de speakers in de Nile. De drie Amerikaanse musici, bijgestaan door een rij blazers en een achtergrondkoortje, kregen de zaal vanaf de eerste tonen aan het dansen. Een jaar geleden stonden de leden van deze groep uit de Daptones-stal nog in de Congo. Omdat ze toen de tent afbraken, kregen ze nu een plek op het veel grotere Nile-podium. De mix van soul, gospel en doo-wop deed het goed op deze warme zomerdag. Vocalist Josh Lane dook enthousiast het publiek in. Zijn energieke performance ging op enkele momenten wel ten koste van zijn stemzuiverheid.

Jacob Collier zat na drie optredens zo vol adrenaline dat hij heen en weer bleef rennen tussen vleugel en slagwerk. Deze derde dag werkte the ‘artist in residence’ samen met het Metropole Orkest waarmee hij twee albums maakte. In 2016 debuteerde Collier bescheiden in een van de kleine zalen waar hij omringd door keyboards en computers zichzelf meerstemmig begeleidde. Inmiddels is hij uitgegroeid tot een ervaren entertainer die grote gevulde zalen omtovert tot gelegenheidskoren. Met het Metropole Orkest onder leiding van Jules Buckley bracht hij een afwisselende show die na een nerveus begin een evenwichtiger karakter kreeg. De veelzijdigheid van Collier bleek onder meer nadat hij zijn moeder het podium op had geroepen. Samen met het orkest voerden ze het ‘Concert voor twee violen in D-klein’ uit van Johann Sebastiaan Bach. Moeder en violist Suzie Collier speelde de eerste partij, Jacob zong de tweede. Na covers van the Police (‘Every Little Thing She does Is Magic’) en Michael Jackson (‘Human Nature’), ging Collier over tot zijn befaamde community-zangpraktijk, waarbij hij met handgebaren toonhoogtes en volumes aangaf voor het ad-hoc koor in de Maas.

Even leek het alsof in de Hudson een programma met beschaafde kamermuziek was begonnen. Tigran Hamasyan mag dan een volleerd en ervaren beoefenaar zijn van klassieke muziek, hij was niet van plan zich door welke genre-indeling ook te beperken. Het openingsstuk was amper begonnen of de andere instrumentalisten lieten – tot enthousiasme van het publiek – luid en duidelijk van zich horen. De pianist werkte vanuit de gedachte: ‘nooit uitleggen wat je doet.’ Pas aan het eind van zijn optreden nam hij de moeite zijn medemusici voor te stellen. Hamasyan gebruikte de microfoon voor het zingen van woordloze Armeense liederen. Momenten van verheven schoonheid en van in gecompliceerde maatsoorten uitgevoerde vuistslagen kwamen probleemloos samen. Halverwege wisselde de pianist van instrument met Yessaï Karapetian die tot dan toe een elektronisch toetsenbord had bespeeld. Centraal op het podium beukten Marc Karapetian en drummer Nate Wooden er op de afgesproken momenten ongenaakbaar op los. Mark Karapetian liet zijn basgitaar scheuren zoals Dan Berglund in de band E.S.T. dat ook ooit deed.

Nubya Garcia gaf tijdens haar optreden blijk van een relaxte opvatting van musiceren: ‘Als je weg wilt lopen: ga je gang, als je binnenkomt: welkom, als je iets wil zeggen over mijn mooie schoenen: prima, als je wilt luisteren: ook goed.’ De Londense saxofonist en bandleider speelde in de Darling een heerlijke mix van dub, reggae, jazz en R&B. Haar band speelde als een hechte eenheid, zodat Garcia’s diepe saxofoonklanken goed tot hun recht kwamen. Naast haar vaste begeleiders had ze een strijkkwartet meegenomen dat een warm gearrangeerd bad neerlegde voor haar rijke improvisaties.

Doorgewinterde festivalgangers begonnen rond een uur of tien vermoeidheidsverschijnselen te vertonen. Een enkeling stond al wat wankel op zijn of haar benen. Toen moest de set van de Amerikaanse saxofonist Lakecia Benjamin nog beginnen. Na haar soundcheck zei ze tegen het handjevol aanwezigen: ‘Waarom zouden we wachten? Laten we gewoon beginnen!’ Een kwartier later, de zaal zat inmiddels vol, werd ze daadwerkelijk aangekondigd met de woorden: ‘Lakecia Benjamin is gegroeid. Ze opereert niet meer vanuit pijn, maar vanuit kracht.’ De bandleider leverde daarvan het bewijs door in het openingsnummer alles te geven wat ze had.

Twee jaar eerder maakte Lakecia in dezelfde zaal indruk met haar door John Coltrane geïnspireerde muziek. Nu bewaarde ze haar energie niet tot het eind, maar verraste ze na zo’n tien minuten met een vanuit de tenen gespeelde versie van ‘My Favorite Things’. Als in een estafetterace nam pianist Oscar Perez het stokje van haar over in zijn inventief gestapelde improvisaties. Tussendoor moedigde Lakecia het publiek aan om enthousiast mee te klappen. Haar boodschap van vrede, vrijheid, gelijkheid, geloof, hoop en liefde spuwde ze in de microfoon. Nieuw waren de sensuele latin-klanken waarmee de musici hun repertoire verrijkten en Lakecia’s goedlopende rapteksten.
Na een hartverscheurend mooie duo-uitvoering (met Oscar Perez) van het door Billy Taylor geschreven strijdlied ‘I Wish I Knew How It Feels To Be Free’ verklaarde de bandleider, die vanwege de tropische temperaturen haar goudkleurige jasje had uitgetrokken, dat ze heeft overwogen om zich in Rotterdam te vestigen. ‘Zullen we hier samen een stad van de liefde van maken?’ Zo eindigde deze 48ste editie van North Sea Jazz met een positieve vibe. Houd dat gevoel vast tot volgend jaar!
Foto’s: Ron Beenen