‘Als ik dit landschap zie, moet ik denken aan Hans Werkman,’ zei Zelda

‘Dat gedicht met al die plaatsnamen,’ antwoordde Marcus terwijl hij uit het raam bleef kijken naar de uitgestrekte velden waarop het graan werd geoogst. Dat je de horizon kon zien, was al zeldzaam, maar zoveel lucht en leegte was ongekend. Het was dat hij wist dat tractors niet onbemand konden rondrijden, anders zou je denken dat het Hogeland volledig verlaten was.

‘Ik kan me voorstellen dat hij denkt dat de nieuwe aarde er ook zo zal uitzien. Het is onvoorstelbaar mooi,’ zei Zelda.

‘Ik weet niet meer precies hoe het gedicht ging,’ zei Marcus.

Geef ons in dat eeuwig heden

Een vernieuwd Uithuizermeeden.

Geef ons Roodeschool en Spijk

In de kromming van de dijk.

Zelda declameerde de tekst terwijl ze haar ogen strak gericht hield op het gouden veld. Ze had moeite om de laatste zin zonder haperen uit te spreken.

Hogeland
Hogeland

‘Als Hans Werkman het hier zo prachtig vindt, vraag ik me af waarom hij na zijn pensionering niet is teruggekeerd,’ zei Marcus.

Zelda antwoordde niet. Ze haalde haar telefoon tevoorschijn en maakte een foto van het koren waarvan de helft nog overeind stond. ‘Over twee minuten zijn we in Uithuizen,’ zei ze.

Ze stonden op en begaven zich naar het balkon waar drie andere mensen klaar stonden om uit te stappen. Twee meisjes, van wie de ene aan de andere in het Engels vroeg of ze wist waar de plaatselijke Action te vinden was. En een in sportkleren uitgedoste zwarte man die onverstaanbare klanken uitstootte tegen niemand in het bijzonder. Alle vijf stapten ze uit. De twee meisjes bleven staan bij de ingang van het station, de zwarte man wandelde in tongen sprekend het verder uitgestorven dorp in.

Zelda en Marcus begaven zich naar de Menkemaborg, een wandeling van ongeveer tien minuten. Onderweg passeerden ze een bejaardenhuis. Vanachter de ramen stonden enkele oude dames nieuwsgierig naar hen te kijken.

Menkemaborg
Menkemaborg

De borg lag er prachtig bij, inclusief slotgracht. Een landhuis als dit was slechts weggelegd voor de zeer welgestelden. Binnen rook het muf. De warmte van de afgelopen dagen was blijven hangen. Zelda nam een folder aan met uitleg, hij keek liever zelf. De deuren van de verschillende vertrekken stonden open en voor de opgehangen koorden waren tekstbordjes geplaatst met informatie. Zijn oog viel op een curieus orgel dat verstopt was in een dressoir. Als de deurtjes dicht gingen, wees niets op de aanwezigheid van het muziekinstrument.

Marcus probeerde de hitte te ontvluchten door een trap af te dalen naar de keldergewelven. Hier lagen etenswaren en luxe wijnen opgeslagen. Het zou een uitstekend decor kunnen zijn voor een film waarin een dienstmeisje bruut werd verkracht. Hij kreeg gezelschap van een gezin met twee kinderen. Terwijl ze de trap afliepen, krijsten de meisjes onophoudelijk en hij vroeg zich af waarom kinderen de laatste tijd zo vaak schreeuwden.

Zo snel hij kon probeerde hij aan de herrie te ontsnappen. Hij bleef stilstaan voor de kamer waarin een hemelbed was opgesteld. Hij staarde een tijdje naar het portret van een jonge vrouw. Haar heldere ogen zouden hebben kunnen horen bij een vrouw van vandaag. Ze was op 26-jarige leeftijd in het kraambed overleden, vermeldde het tekstbordje. Vermoedelijk dit bed. Ook al was je rijk, met alle privileges die daaraan waren verbonden, kon je toch sterven aan de gevolgen van de geboorte van je kind. Hij liep verder en bekeek een gedekte tafel waaraan ieder moment een welgesteld gezin zou kunnen aanschuiven. Via een deurtje dat half open stond, was de keuken te zien, waar vroeger het personeel de maaltijden gereed maakte. De bediening mocht dan goed geregeld zijn, van deze opstelling ging een zekere beklemming uit. De tekstborden bevestigden die gedachte: twee van de dochters uit deze familie kozen voor een andere partner dan de echtgenoot die hun vader voor hen in gedachten had. Hierdoor werden ze onterfd en waren ze niet meer welkom op de borg. Marcus had behoefte aan frisse lucht. Hij verliet de borg en wachtte buiten op het moment dat Zelda ook zo ver zou zijn.

Ze hadden nog twintig minuten en ze besloten een supermarkt vlakbij het station in te duiken voor proviand. Toen ze hadden gevonden wat ze nodig hadden, sloten ze zich aan in een lange rij voor de kassa. ‘Waarom zouden ze hier geen zelfscanner hebben?’ vroeg Marcus. Het antwoord zag hij voor zijn ogen gebeuren. De caissière fungeerde hier als dorpspraatpaal. In een knauwerig dialect, waarvan hij de helft niet verstond, werden nieuwtjes uitgewisseld en meningen bevestigd. In Uithuizen bleek multitasken niet te werken. De rij schoot maar niet op en het was de vraag of ze de trein naar de Eemshaven nog zouden halen.

De Eemshaven stond al meer dan dertig jaar op zijn afvinklijstje. Zijn ouders gingen regelmatig met de boot naar Borkum, maar hij was daar nog nooit geweest. Tot zijn stomme verbazing raadde zijn vader het hem af: ‘Ik zou niet naar Borkum gaan, daar is niets te beleven.’ Nu de NS het spoor had doorgetrokken tot aan de Eemshaven wilde hij dat eindpunt in ieder geval een keer hebben gezien in zijn leven. Ze waren op tijd voor de trein, maar op het moment dat ze wilden instappen, zagen ze dat deze niet verder zou rijden dan Roodeschool.

‘Dan pakken we daar een OV fiets,’ merkte Zelda praktisch op. Iets aan die gang van zaken klopte niet, dacht hij toen de trein zich in beweging zette. Op deze manier had hij ook naar de Eemshaven kunnen gaan voordat de treinlijn was doorgetrokken. Maar nu de situatie was zoals die was, legde hij zich erbij neer. In Roodeschool waren behalve hen nog twee andere passagiers overgebleven die na aankomst op het winderige station ieder een kant uitliepen.

Op het station bevond zich een rek, waarin enige fietsen stonden geparkeerd, maar OV-fietsen zaten daar niet tussen. Besluiteloos keken ze om zich heen.

‘Waar is het dorp eigenlijk?’ vroeg Zelda.

Links stonden bomen, rechts enkele huizen. ‘Ik vermoed dat we naar rechts moeten,’ antwoordde hij.

‘We hebben een uur te overbruggen voordat de trein naar de Eemshaven gaat, laten we een café opzoeken,’ zei Zelda. Het dorp leek te bestaan uit één straat. Een zijweggetje leidde naar een terrein waar volgens een reclamebord een bedrijf was gevestigd dat zich had gespecialiseerd in de vervaardiging van pijporgels. Zo’n twintig meter verder hing een Heineken-lichtbak aan een muur. De deuren van het pand waarin zich zo te zien een Chinees restaurant had bevonden, zaten op slot en de zaak zag er ondanks de achtergebleven flesjes op de tafeltjes verlaten uit. Een stratenmaker die op zijn knieën aan het werk was, keek hen na.

Aan de overkant zagen ze opnieuw een gedoofde lichtbak. Deze bleek te horen bij een gebouw dat volgens het opschrift het dorpshuis moest zijn. Marcus wist niet goed wat hij zich daarbij moest voorstellen, maar het was aangepast aan de moderne eisen van de tijd: een soepel oplopende helling maakte het gebouw ook voor rolstoelgebruikers toegankelijk.

Een blik naar binnen wees niet op enige activiteit in dit zalencentrum. Rechts van de ramen bevond zich een vitrine waarin de Roodeschoolse maandagenda was opgehangen: ‘29/6 Klaverjassen’. Dat was drie weken geleden. Een nadere aanvangstijd werd niet vermeld. In de maand juli waren geen activiteiten gepland. Hoe dan ook, veel kans dat ze hier de tijd zouden kunnen stukslaan hadden ze niet.

Agenda Dorpshuis
Agenda Dorpshuis

Hun weg vervolgend aan de rechterkant van de straat, omdat het trottoir links was opengebroken, passeerden ze een garage die om ondoorgrondelijke redenen de naam ‘Garage Garrelsweer’ droeg.

‘Dat is raar,’ zei hij, ‘waarom zou je een garage noemen naar een ander dorp?’

‘Misschien is het de naam van de eigenaar,’ antwoordde Zelda, ‘je hebt ook mensen die Norg heten.’

Daar was geen speld tussen te krijgen. ‘Het lijkt warempel wel alsof een eindje verder nog een garage zit,’ zei hij.

De glimmende voertuigen die ze in de etalage zagen staan, bleken oldtimer tractors te zijn.

‘De middenstand richt zich hier op de essentiële levensbehoeften,’ concludeerde Zelda, ‘pijporgels en oldtimers.’

‘Dit is zo te zien, het laatste teken van beschaving,’ stelde Marcus vast. ‘Zullen we teruglopen?’

Zo langzaam als mogelijk was, slenterden ze naar het station. Opnieuw kwamen ze de stratenmaker tegen, die deze keer een brommende poging tot groeten ondernam. Hun bezoek aan Roodeschool was niet onopgemerkt gebleven.

Op het station namen ze plaats op een bankje, waar ze de appels opaten die ze in Uithuizen hadden gekocht. Zwijgend overhandigde Zelda hem zijn flesje cola, dat zich sissend liet openen.

Hun rust werd verstoord door een harde tik. Zelda stond op en zag dat een vogel zo hard tegen het raam van hun wachthokje was gevlogen, dat die het niet had overleefd.

De trein rolde het station binnen. Vanuit hun coupé namen ze gretig de omgeving in zich op. Dit was in meerdere opzichten een bijzonder overgangsgebied. De oude dijk vormde niet de grens met het water, maar liep over in nieuw grasland dat was veroverd op de zee. Een historische molen, die in vroeger dagen vermoedelijk had gegolden als herkenningspunt viel in het niet tussen de moderne windturbines, die moesten voorkomen dat de Groninger bodem nog verder zou verzakken.

Windturbines
Windturbines

Het spoor steeg zodat ze over de nieuwe dijk heen konden kijken. Ze zagen de Waddenzee liggen met in de verte land. Marcus wees ernaar en vroeg: ‘Zou dat Borkum zijn?’

Ze begaven zich in de richting van de uitgang. De twee andere passagiers die daar stonden spraken Duits met elkaar en Marcus vroeg zich af of Duitsers alleen via deze route naar Borkum konden komen.

Ze verlieten het perron. Een trap bracht hen bovenop de dijk waar ze uitkeken over de grijze Waddenzee. Het geluid van krijsende meeuwen doorbrak de stilte. Dit was het Nederlandse equivalent van Land’s End. Maar als iemand had gezegd dat dit het einde van de wereld was, had hij het ook geloofd.