Tussen kerst en oud en nieuw ontvang ik een WhatsApp bericht van Rob Kemper, uitgever in ruste. ‘Heb je al gehoord dat Paul Smit is overleden?’ Nee, dat had ik nog niet meegekregen. Paul Smit is vierenzeventig geworden. Hij verzorgde het onderhoud van mijn website en het contact dat ik met hem had, verliep de laatste jaren vooral via e-mail. Eigenlijk was Paul een beller, maar als hij eenmaal aan het woord was, hield hij nooit meer op. Als Paul enthousiast werd, was hij op geen enkele manier meer te stoppen. Tijdens het weekend van North Sea Jazz belde hij me voor dag en dauw om te melden dat Nile Rogers in het Hilton overnachtte en dat ik daar als de wiedeweerga op af moest om deze muzikant te interviewen.
Ik bel Rob en vraag wat er is gebeurd. Paul zou op tweede kerstdag bij Rob en zijn vrouw Tineke eten. Die dag zocht Rob contact met Paul en ontdekte dat zijn appjes niet werden beantwoord, niet eens waren gezien. Rob waarschuwde de politie, die een afvaardiging naar Pauls woning in Weesp stuurde. Rob wachtte de agenten op en omdat de deur op slot zat moest er een stormram aan te pas komen. De onderburen kwamen klagen over de herrie. Rob, die nooit bij Paul in huis was geweest, liet dit ook deze keer aan de politiemensen over. Zij troffen Paul levenloos aan op het toilet. Na enig onderzoek concludeerden de agenten dat de heer Smit een natuurlijke dood was gestorven, al konden ze niet precies zeggen hoe lang dat geleden was. ‘In zijn huis hebben we geen liefde kunnen vinden,’ aldus een van hen.
Rob verwacht niet dat er veel mensen naar de uitvaart zullen komen. Ik vraag hem de tijd en de plaats door te willen geven. Paul wekte dan wel eens irritatie, we hebben vele uren met elkaar gesproken en toegegeven, ook vaak gelachen. Al was het maar om onze gedeelde ziekenhuisverhalen.
Eva Cassidy bracht me op het pad van Paul. Op zijn website ‘Ko van Dijk vertelt’ schreef hij lyrisch over deze zangeres. Hij wilde me wel helpen bij promotionele activiteiten voor mijn boek. Sterker nog, hij kende een Nederlandse uitgever die mogelijk geïnteresseerd zou zijn. Zo wandelde Rob dit verhaal binnen. Ik heb dus wel degelijk iets te danken aan Paul. Met zijn grote mond kreeg hij dingen voor elkaar, al ontstonden daardoor ook vaak ongemakkelijke situaties. Hij regelde een radio-optreden, waarbij ik vertelde over Eva Cassidy en Margriet Sjoerdsma haar liedjes zong. ‘Jullie worden na afloop met de taxi naar huis gebracht,’ verzekerde Paul ons. Toen er geen taxi geregeld bleek te zijn, eiste Paul dat de programmaleider Margriet en mij hoogstpersoonlijk naar Rotterdam zou rijden.
Op de ochtend van de uitvaart bedenk ik dat ik een CD van Eva Cassidy moet meenemen. Onderweg zie ik dat Paul in een van zijn laatste blog posts op zijn website schrijft over het contact dat hij heeft met zijn overleden moeder. In de trein schrijf ik een gedicht, waarvan de eerste regels luiden:
Je roept de hulp in van je moeder,
je zit in nood, je bent haar enig kind.
Je vraagt haar in je wanhoop om een teken
in de hoop dat je geluk en voorspoed vindt.
De regen valt met bakken uit de hemel en de wind jaagt met zulke hoge snelheden langs de Zuidas dat het opsteken van een stormparaplu zinloos is. Ik ben de eerste die zich meldt bij Uitvaartcentrum Zuid. Mijn naam wordt genoteerd. ‘Wilt u nog iets zeggen?’ vraag de mevrouw die me ontvangt. ‘Ja en ik heb ook een CD meegenomen.’
‘Dat is niet nodig,’ antwoordt de vrouw, ‘Paul had zijn eigen playlist klaarliggen.’ Een technicus die wel eens met Paul samenwerkte, meldt zich. Rob en Tineke arriveren als laatste. De technicus weet ons te vertellen dat Paul zijn begrafenisverzekering had opgezegd en te gelde gemaakt. ‘De gemeente Amsterdam heeft hem zo vaak dwarsgezeten, laat ze nu maar iets voor hem terugdoen.’
We volgen de uitvaartdame naar boven en nemen plaats op de voorste rij, dichtbij de kist. In het zaaltje klinkt een funky nummer van George Benson. Daarna leest de mevrouw de tekst voor waarin Paul terugblikt op zijn leven. Hij bedankt mensen die er niet zijn. Hij klaagt over geldgebrek. En hij drukt ons op het hart niet verdrietig te zijn, want zo leuk was het leven nou ook weer niet. Rob en ik halen onze eigen herinneringen op. Het laatste woord is voor Ella Fitzgerald: ‘Can’t Buy Me Love’ zingt ze. Toch weer dat geld.
In de koffiekamer krijgen we koffie. Geen cake, het moet niet te gek worden. Als het gesprek op gang begint te komen, vraagt de mevrouw of we Paul, die naar het crematorium zal worden gereden, nog uit willen zwaaien. Verstoord kijken we op. ‘Nee, dat hoeft niet,’ zegt Rob.
‘Ik wacht beneden op jullie,’ zegt de mevrouw.
‘Volgens mij willen ze ons hier weg hebben,’ concludeert de technicus. We staan op en gaan op zoek naar onze jassen.