Honderd jaar na het overlijden van Marcel Proust (10 juli 1871 – 18 november 1922) is À la recherche du temps perdu (Op zoek naar de verloren tijd) een van de bekendste literaire werken.

Als genre is Prousts levenswerk nauwelijks te classificeren. Het is een autobiografie, een psychologische roman, een serie filosofische essays en een zedenschets ineen. Proust begon in 1909 aan zijn magnum opus en werkte onafgebroken door tot aan zijn dood, dertien jaar later. Hij voltooide de monsterklus nog net op tijd.

De roman verscheen in delen en was niet meteen succesvol. Voor het eerste deel kon Proust niet eens een uitgever vinden en moest hij de drukkosten zelf betalen. In 1919 won hij de prestigieuze  Prix Goncourt voor deel twee (À l’ombre des jeunes filles en fleurs) waarvoor hij wereldwijd lovende recensies had gekregen. Op het moment dat Proust stierf, was hij zo populair dat het verkeer in de Franse hoofdstad tot stilstand kwam tijdens zijn begrafenis op Père Lachaise.

Proust and his brother

Robert en Marcel Proust

De zevendelige romancyclus is verkrijgbaar in een frisse Nederlandse vertaling van Thérèse Cornips. Grote boekhandels hebben de serie nog altijd op voorraad. Toch kleeft aan de Recherche het vooroordeel ‘Er is geen doorkomen aan’. Wie zoiets beweert, is er vermoedelijk nooit echt in begonnen. In een tijd van ontlezing is het goed voor te stellen dat je als een berg opziet tegen 3000 bladzijden. De eenvoudigste manier om deze hoogtevrees te overwinnen, is je te beperken tot het eerste deel. Als je na deel 1 nog niet gegrepen bent door Proust, gebeurt dat in de volgende zes delen evenmin. Wie echter ontvankelijk is voor de sensitieve wijze waarop de Franse auteur zijn leven beschrijft, kan niet meer stoppen en geniet gulzig van Prousts meeslepend mooie zinnen tot en met de laatste alinea.

De uiteindelijke versie van de Recherche was Prousts derde poging om het definitieve boek te schrijven dat hem voor ogen stond. Aan de hand van terugblikken op zijn verleden wilde hij vastleggen wat het leven waardevol maakt. Naast het schrijven van fictie was Proust ook actief als literair essayist. In zijn essays maakte hij duidelijk waaraan een goede roman in zijn ogen moest voldoen: hij pleitte voor meer ruimte voor gevoel, intuïtie en zintuiglijke ervaringen. Prousts eureka-moment vond plaats in 1909. Ineens realiseerde hij zich dat hij zijn literaire essays niet los moest zien van zijn fictieve werk, maar dat hij moest streven naar een synthese tussen die twee.

Bedroom

Prousts slaapkamer in Musée Carnavalet

Proust past zijn literaire visie dus toe op zijn eigen fictie. Dat doet hij door het beschrijven van ‘onbewuste herinneringen’ die op onverwachte momenten oppoppen. De bekendste daarvan is een in lindebloesemthee gedoopt madeleine-koekje. De geur hiervan brengt de hoofdpersoon terug naar onbezorgde vakanties die hij als kind doorbracht in het plaatsje Combray. Ook beeldende kunst (Vermeer) en muziek (‘la petite phrase’) zijn aanjagers van zulke herinneringen.

Liefde speelt een voorname rol in de Recherche, zowel in de hetero- als de homoseksuele variant. Hoewel Proust op mannen viel, was het in 1920 nog een brug te ver om zijn ik-figuur een homoseksuele gerichtheid te geven. Wel laat Proust aan de hand van andere personages zien dat de liefde tussen twee mannen of twee vrouwen niet wezenlijk verschilt van die tussen man en vrouw.

De hoofdpersoon, die de naam van de schrijver draagt, is vaak verliefd, al maakt de liefde hem niet gelukkig. Voordat hij het object van zijn begeerte ontmoet, heeft hij zulke onrealistisch hoge verwachtingen, dat het uiteindelijke samenzijn wel uit moet lopen op een teleurstelling. Na afloop piekert hij bladzijden lang over hoe het had kunnen zijn. Met zijn grenzeloze fantasie wakkert hij ook nog eens zijn eigen jaloezie aan. De hoofdpersoon raakt steeds meer teleurgesteld in de liefde en concludeert uiteindelijk dat het onmogelijk is om de ander echt te kunnen bereiken. De enige onbaatzuchtige liefde die in de Recherche voorkomt is die van de moeder en de grootmoeder van de verteller.

Op zoek naar de verloren tijd; De kant van Swann
Op zoek naar de verloren tijd: De kant van Swann

Proust vond dat hij in een roman eerlijker kon zijn dan in een vriendschappelijk gesprek. In een boek vertel je de waarheid, je deelt ongemakkelijke zielenroerselen, je kunt nadenken voordat je iets zegt, je hoeft de tijd niet te vullen, je hoeft op niemand te reageren en je kunt je eigen werk aanscherpen. Proust bleef net zo lang zijn tekst redigeren tot die in zijn ogen perfect was. Hij wilde overigens niet passief gelezen en bewonderd worden. Zijn roman was bedoeld als een aansporing voor de lezers om op zoek te gaan naar de betekenis van hun eigen levensverhaal.

Religie speelt nauwelijks een rol in zijn werk. Wel gebruikt Proust beelden uit de christelijke traditie. Zijn roeping als schrijver vergelijkt hij met een bekeringsmoment. Als voorbeeld van verbeeldingskracht beschrijft hij Noach die zich vanuit de drijvende ark een voorstelling moest maken van hoe de aarde eruit had gezien. De Bijbel is voor Proust hooguit illustratiemateriaal. Hij verwachtte vooral dankzij zijn eigen werk voort te leven na zijn dood.

Marcel Proust werd op 10 juli 1871 geboren in Auteuil, dat tegenwoordig binnen de Parijse gemeentegrens valt. Zijn ouders waren afkomstig uit de betere kringen: vader Adrian was een beroemde epidemioloog die zich onder meer bezighield met de bestrijding van cholera. Moeder Jeanne Weil had een Joodse achtergrond, vader Proust was katholiek. Marcel werd liberaal opgevoed, maar werd nog wel katholiek gedoopt. De schrijver was vanaf jonge leeftijd overgevoelig en astmatisch, zelfs in de zomer ging hij nooit de deur uit zonder warme jas. Dankzij het familiekapitaal hoefde Proust geen betaalde arbeid te verrichten.

Memories

Onbewuste herinneringen

De auteur had zo’n hechte band met zijn moeder, dat hij tot aan haar dood in 1905 bij haar is blijven wonen, zijn vader was in 1903 al overleden. De laatste jaren van zijn leven bracht Marcel Proust grotendeels door in een met geluidwerend kurk beklede slaapkamer, waar hij in de nachtelijke uren ongestoord doorwerkte aan zijn roman.

Op allerlei manieren is geprobeerd om het enorme werk van Proust behapbaar te maken voor een publiek dat het concentratievermogen mist om een zevendelige roman uit te lezen. Het boek is verfilmd, verstript, omgevormd tot zelfhulpboek en bewerkt voor toneel. Maar wie Proust echt wil begrijpen, kan niet om die 3000 bladzijden heen. Als Proust details had kunnen weglaten, had hij dat wel gedaan.

Het geduld van de doorzettende lezer wordt beloond: Proust schrijft onderhoudend, levendig, scherp en humoristisch. Proust heeft zijn leven zin gegeven door van zijn biografie een kunstwerk te maken. Aan het einde van zijn reis concludeert hij dat de tijd niet verloren is, maar dat de tijd geen betekenis meer heeft. De tijdloze werkelijkheid is veranderd in een eeuwig heden. Met dat nieuwe inzicht kan de lezer nogmaals beginnen aan À la recherche du temps perdu.

Lusten en dagen
Lusten en dagen

Naar aanleiding van Prousts honderdste sterfdag is de Nederlandse vertaling van zijn jeugdwerk Les Plaisirs et les jours (1896) verschenen in een beperkte, genummerde oplage. Toen Proust eenmaal aan zijn hoofdwerk was begonnen probeerde hij publicatie van deze vroege verhalen en gedichten te verhinderen. Toch is het mooi dat de bundel bestaat omdat je zo zijn ontwikkeling als schrijver goed kunt volgen. Zowel Prousts proza als diens poëzie is prachtig vertaald. Het boek is voorzien van stijlvolle illustraties door Madeleine Lemaire en bevat tevens een cd met pianocomposities van Reynaldo Hahn, Prousts jeugdliefde.

Marcel Proust – Lusten en dagen. Uit het Frans vertaald door Tony Volger & Hans Hartsuiker (proza) & Paul Gellings (poëzie). Uitgeverij IJzer, Utrecht 2022. 263 blz. € 37,50