Tommy Wieringa © Keke Keukelaar

Het gaat in De dood van Murat Idrissi niet om de ontknoping, maar om vragen als: wie zijn de twee Nederlands-Marokkaanse vrouwen die de jongen vervoeren? En waarom nemen ze hem eigenlijk mee? In deze adembenemende road novel toont Wieringa hoe twee migrantendochters zich zowel in het land van hun ouders als in Nederland vreemdeling voelen. Na het succesvolle Dit zijn de namen (2012) schreef Wieringa opnieuw een fascinerende roman over een migratiegeschiedenis. Dit jaar is Tommy Wieringa gastschrijver voor literair tijdschrift Liter. Een gesprek met de auteur op het kantoor van uitgeverij Overamstel.

De dood van Murat Idrissi is een fictioneel werk gebaseerd op een werkelijke gebeurtenis. Op welke manier raakte je betrokken bij dit verhaal?

‘In 2004 viel mijn oog op een Teletekstbericht waarin het gebeente van dit drama stond. Ik las in steekwoorden een samenvatting van mijn boek: Twee vrouwen. Marokko. Veerboot. Verstekeling. Spanje. Dood. Het was het mosterdzaadje waarin ik een boom zag. De volgende dag, toen de zaak diende, bezocht ik de Amsterdamse rechtbank en hoorde ik twee Nederlands–Marokkaanse meisjes verslag doen van deze tragedie. Volgens de officier van justitie worden jaarlijks enkele honderden jongeren dood langs de snelweg aangetroffen. Terug in Nederland heeft een van de twee meisjes zichzelf aangegeven, uit wroeging over de dood van de verstekeling. Zo ging de zaak aan het rollen.’

Heb je overwogen er een non-fictieroman van te maken?

‘Dat was aanvankelijk de bedoeling. Die middag heb ik de meisjes benaderd voor een interview, waarin ze toestemden. Op de afgesproken tijd en plaats kwamen ze echter niet opdagen. Tot op de dag van vandaag is het me niet gelukt ze te spreken te krijgen. Schaamte speelt hierin ongetwijfeld een rol. Uiteindelijk denk ik dat het literair gezien goed is geweest dat ik met de feitelijke figuren niets meer van doen had. Zo kon het verhaal zijn eigen loop nemen.’

Op welke manier heb je research gedaan?

‘In 2009 ben ik van Madrid naar Algeciras in Zuid-Spanje gereden, overgestoken naar Tanger en vandaar doorgereden naar Rabat. In totaal heb ik een week of twee, drie rondgereisd in Spanje en Marokko. Onderweg maakte ik aantekeningen. Het belang van het verhaal ligt voor mij deels in de aantrekkingskracht van het landschap. Dit trok de gebeurtenissen bij de journalistiek vandaan en zo werd het steeds meer een roman.’

De integratie van Nederlandse Marokkanen is een heet hangijzer. Heeft dat een rol gespeeld in je keuze voor dit onderwerp?

‘Nee, dat is per ongeluk gegaan. Net als bij mijn boek Dit zijn de namen werd de kiem voor deze nieuwe roman gelegd in een tijd dat dit nog helemaal niet zo’n prangend onderwerp was. Migratie is bovendien van alle tijden; mensen verplaatsen zich vanwege klimatologische omstandigheden, vanwege oorlogen of omdat ze honger hebben. In dit specifieke geval interesseerde mij de leefwereld van Nederlands-Marokkaanse meisjes.’

Hoe heb je je dan verdiept in hun manier van denken?

‘Ik heb continu last van een borend zinnetje dat een collega me ooit in het oor fluisterde: “Heb jij ook het gevoel dat jij je boek altijd tekort doet?” Alleen al daarom heb ik van te voren uitgebreid onderzoek gedaan naar verwoestijning in Spanje, naar de Straat van Gibraltar en naar het leven van Marokkaanse Nederlanders. Voor de zekerheid heb ik het manuscript ook laten lezen aan een Marokkaans-Nederlandse vriend. Hij heeft me behoed voor enkele missers. Marokkaanse jongens bestellen op een terras bijvoorbeeld geen bier maar wodka.’

Wat vind je van de manier waarop Nederland omgaat met nieuwkomers?

‘Het is een drama dat, als het aan de VVD ligt, nieuwkomers tien jaar moeten wachten op een paspoort. Velen brengen zinloze jaren door achter een slagboom van het AZC. De arbeidsparticipatie van migranten is in Nederland het laagst van heel Europa. We laten deze mensen veel te veel aan hun lot over. Nieuwkomers moet je stevig aan de borst drukken zodat ze zich deel voelen van onze samenleving. Nederland is nu eenmaal een migratieland geworden, of we dat nu leuk vinden of niet.’

Wat is je drijfveer om te schrijven?

‘Het is een bezigheid die me nooit verveelt en waarin ik volstrekt autonoom kan zijn. Ik heb van nature moeite met autoriteit; in mijn gehele leven heb ik maar zeventien maanden gewerkt voor een baas. Ik groeide op op Aruba onder een cyaanblauwe hemel. Toen ik op mijn zevende voor het eerst naar Nederland kwam, werd ik overvallen door een enorm gevoel van gedeprimeerdheid. Als ik naar boven keek, was de lucht opgedeeld in vlakken. Ik dacht: “Dit is een land zonder hemel.” En dan die vreselijke rode bakstenen die zwart werden als het regende. Wat een ellende! Uiteindelijk heb ik al mijn kaarten op het schrijven gezet. Primair gaat het dus om vrijheidsdrift. Ik heb dat anarchistische streven naar autonomie van mijn ouders geërfd.’

Je hebt je ook weleens kritisch uitgelaten over de vrije liefdesmoraal van je ouders.

‘Van mijn moeder vooral. Dat is van de weeromstuit een levensterrein waarin ik gedisciplineerd ben. Ik ben altijd aangedaan als in mijn vriendenkring mensen uit elkaar gaan. Dan zie je vaders die hun kind te laat op school brengen en niet weten dat ze zwemspulletjes hadden moeten meenemen. De droefenis daarvan. Op het punt van het beheersen van begeerten vind ik de metafoor van Boeddha nuttig: hij beschouwde verlangens als aapjes die van tak tot tak springen. Ik zie mijn aandriften als zulke aapjes. Dat beeld heeft de werkelijkheid geïnfecteerd; ik kijk nu van een afstand naar mijn aapjes.’

Je roman Dit zijn de namen beschrijft de oorsprong van een religieuze beweging. Hoe kwam je op dat spoor terecht?

‘Tijdens een treinreis door Ethiopië keek ik naar buiten terwijl ik samen met enkele medepassagiers het populaire plantje qat aan het kauwen was. Ik was ontevreden over mijn werk en had het gevoel dat mijn schrijversbron was uitgeput. Uitkijkend over een steenwoestijn kreeg ik nieuwe inzichten. De trein stopte in Harar. Moslimgeleerden hebben in die heilige stad de Koran bestudeerd onder invloed van qat. Het is een middel waarvan je concentratie groot en diep wordt. Je raakt in een verhevigde werkelijkheid die een scherp inzicht biedt in wat je wilt weten. Dat ik zag hoe ik verder moest, was een openbaring voor me. Het programma dat ik daar bedacht, heb ik de rest van mijn leven gevolgd. De les die ik leerde was: er is een veel grotere energie aanwezig dan het egomane ik.’

Was het een religieuze openbaring?

‘Het was geen openbaring zoals die van de Franse denker Blaise Pascal (1623-1662). Na de dood van Pascal troffen nabestaanden een briefje aan in zijn jas met extatische uitroepen over een laaiend vuur en de zekerheid van God. Bij mij verliep het kalm en bestudeerd. Mijn openbaring was langdurig en studieus. Maar je mag al blij zijn met één openbaring in je leven! Ik ben gevoelig voor het religieuze, maar ik heb nooit iets anders gevonden om in te geloven dan de literatuur. Dat is de religie die ik dagelijks belijd.’

In 2017 ben je gastschrijver voor Literair tijdschrift Liter. Hoe gaat die samenwerking eruitzien?

‘Ik neem het stokje over van Marcel Möring. Voor het komende nummer heb ik een schrijversdagboek geleverd waarin ik de marsroute beschrijf van De dood van Murat Idrissi. Ik vind het jammer dat ze het predicaat ‘christelijk’ hebben laten vallen net nu ik aantreed. Waar ik kom, kruipt het heidendom kennelijk onmiddellijk op.’

N.a.v. De dood van Murat Idrissi

Tommy Wieringa. Uitg. Hollands Diep, Amsterdam 2017. 128 blz. € 16.99