In 2014 jaar verscheen de documentaire ‘Morgen speel ik beter’ waarin saxofonist Sonny Rollins (1930) openhartig sprak over zijn muziek en zijn visie op het leven: ‘Ik wil mezelf en mijn muziek telkens perfectioneren.’ In datzelfde jaar nam de jazzlegende de beslissing om vanwege gezondheidsredenen te stoppen met optredens.
Platentitels als Saxophone Colossus en G-Man spraken boekdelen: als Sonny Rollins (1930) op het podium stond, kon je niet om zijn imposante gestalte heen. Zodra hij op zijn tenorsaxofoon begon te blazen was zijn geluid zo dominant dat een akkoordinstrument als een gitaar of een piano niet meer nodig was.
Hoewel critici en fans hem de hemel in prezen, was Rollins zelf zelden tevreden over zijn spel. Regelmatig trok hij zich terug uit de openbaarheid. Als hij dan ergens werd gesignaleerd was het niet omdat hij in de goot lag, maar omdat hij bijvoorbeeld op de Williamsburg-bridge toonladders stond te oefenen.
Dankzij de nachtelijke radio-uitzendingen van Hans Dulfer in de jaren negentig ontdekte ik dat ik Sonny Rollins al langer kende dan ik me tot dan toe realiseerde. De magistrale saxofoonsolo op ‘Waiting on a Friend’, plus twee andere nummer op het album Tattoo You uit 1981 van The Rolling Stones, waren namelijk door Rollins ingespeeld. Dulfer was ook aanwezig geweest bij het legendarische concert in Arnhem van Rollins met drummer Han Bennink en bassist Ruud Jacobs in mei 1967 waarover Dulfer opmerkte: ‘Het was een muzikale eruptie die nooit eerder was vertoond en waarschijnlijk ook nooit meer zal plaatsvinden.’
Han Bannink en Ruud Jacobs ontmoetten Rollins vlak voor hun eerste optreden, tijd om te oefenen was er niet. Rollins gaf met de woorden: ‘Let’s go,’ het startsein waarna het trio wonderbaarlijk genoeg meteen op het juiste spoor zat. De zaal in de Arnhemse Academie voor Beeldende kunst veranderde geleidelijk in een muzikale hogedrukpan.
Mede dankzij de energiek drummende Bennink en de stuwende, volle bastonen van Jacobs kreeg de toen 36-jarige Rollins vleugels. ‘Ik kon wel janken,’ zei Bennink na afloop. Jacobs vertelde jaren later dat hij nooit meer zo’n bijzondere muzikale ervaring had gehad.
Gelukkig zijn de banden meer dan vijftig jaar later teruggevonden. Een cd of LP is hooguit een zwakke afspiegeling van het moment, maar Rollins in Holland is hoe dan ook een waardevolle aanvulling op het oeuvre van de ‘Saxophone Collossus’. Al is het maar omdat Sonny Rollins tussen 1966 en 1972 geen andere albums heeft gemaakt.
Het leven van Rollins staat in het teken van leren, begrijpen en zichzelf verbeteren. De Nederlandse jazzliefhebber Olaf van Paassen probeerde jarenlang om zijn idool te spreken te krijgen. Dat bleek lastig, want Rollins is nogal op zijn privacy gesteld. Toen het Van Paassen en documentairemaker Hans Hylkema in 2014 eindelijk lukte, bleek Rollins opmerkelijk openhartig: ‘Ik was vroeger een klootzak,’ zei de saxofonist, ‘ik heb domme dingen gedaan en daarom ben ik blij dat ik zo oud ben geworden. Nu kan ik laten zien aan degene die ik pijn heb gedaan dat ik een ander, beter mens geworden ben.’
Als Rollins al een klootzak is geweest, heeft hij daar zo zijn redenen voor gehad: ‘Ik word voortdurend gedist en beledigd. Als ik op een vliegveld loop, denken vijfhonderd mensen: daar gaat een zwarte man. Ik merk het aan de neerbuigende manier waarop ze me behandelen.’
Toch heeft Sonny Rollins zo’n staat van verlichting bereikt dat hij de grootmoedigheid kan opbrengen om te zeggen: ‘Als één persoon aardig voor me is en me behandelt als een mens, compenseert dat voor mij die vijfhonderd die me beledigen of op me neer kijken.’
Rollins heeft zo’n beetje alle prijzen gehad die er te winnen zijn. Staand voor de groepsfoto van de generatie jazzmusici uit 1958 zegt hij: ‘Ik sta op de schouders van de musici die zelf nooit een prijs hebben ontvangen zoals Lester Young, Coleman Hawkins en Count Basie.’
Hoewel hij al tien jaar niet meer speelt, blijft de muziek van Sonny Rollins voor eeuwig klinken. En voorlopig kunnen we nog wel even vooruit. Opnametechnicus Richard Corsello, die met Rollins samenwerkt sinds 1978, heeft nog boodschappentassen vol met Dat-tapes die hij in verloren uurtjes bewerkt en archiveert. Soms is hij zo tevreden over een opname dat hij die op een CD brandt en opstuurt naar Sonny. Als die na enkele dagen van gespannen afwachten niet reageert, is dat de zoveelste bevestiging dat Sonny Rollins niet van achteromkijken houdt.
De saxofonist kwam op 7 september 1930 ter wereld als Theodore Walter, zoon van Walter en Valborg Rollins te New York. Hij debuteerde als professioneel muzikant in 1947 in zijn woonplaats. In 1954 brak hij door met het Miles Davis Quintet, waarmee hij onder meer zijn composities ‘Oleo’, ‘Doxie’ en ‘Airegon’ vastlegde. Daarna maakte hij deel uit van het Max Roach Quintet (1955 – 1956).
Na een periode van afzondering betekende het album The Bridge (1962) zijn comeback. ‘St Thomas’ werd zijn signature-tune, de Calypso-ritmes zijn handelsmerk (zijn ouders zijn geboren op de Virgin Islands). Vanaf de jaren 60 liet Rollins zich bij voorkeur begeleiden door bas en drums. Soms legde hij de ritmesectie het zwijgen op om in zijn eentje alle mogelijkheden van het thema uit de diepen. Tijdens die openbare verkenningstochten bereikte hij eenzame hoogten.
Tot op hoge leeftijd betrad Rollins de wereldpodia. De laatste jaren met een band met elektrische gitaar, drums, percussie, trombone, bas en keyboard. Tevreden omkijken was er niet bij: ‘Ik probeer mezelf en mijn muziek telkens weer te perfectioneren,’ zei Sonny Rollins toen hij 84 was, ‘waar het eindigt, weet ik niet en dat maakt ook niets uit. Waar het om gaat is dat ik beter wil worden en ik denk ook dat ik beter kan worden.’